zaterdag 16 juli 2011

James Worthy

'Mijn uitgever, meneer Van Groningen, loopt op me af met twee slecht getapte biertjes in zijn hand. 'James, doe iets met deze pijn. Schrijf het van je af, maak literatuur van Polly. Vertel! Hoe zien je dagen eruit?'
Ik pak een biertje uit zijn hand, kijk naar zijn patserige klokje en zucht diep. 'Het is een teringbende, Van Groningen, ik zit vast in een web van porno, lege pizzadozen en goedkope pils. Mijn avondeten bestaat uit Choco Pops of magnetronloempia's. In de douche staan acht flessen shampoo, zeven ervan zijn leeg en ik heb vaak pas na vijf keer proberen de volle fles in mijn klauwen. Dan ben ik nog niet eens over de vrouwen begonnen.' (p. 68)

Een nieuwe ster meldt zich aan het firmament. Althans, zo presenteert hij zichzelf en een groepje volgelingen om hem heen. James Worthy debuteert met een roman met de eenvoudige titel James Worthy. Gehyped door de boekhandel met grote stapels in de looproute en hieperdepiepteksten van zijn vrienden op de achterflap, is de marketing van het boek sterk. Tegelijk is dat voor mij een alarmbel. Na aankoop van het boek op 21 mei schreef ik voorin: 'Uit nieuwsgierigheid. Eigenlijk spreekt de achterkant me meer tegen dan aan.'

James Worthy doet me in thematiek denken aan de boeken die ik op mijn achttiende las van Giphart en Zwagerman. Geschikt voor jongvolwassenen, onbevangen over seks, liefde, vriendschappen en de keuzes voor de toekomst. En daarmee houdt elke vergelijking op. James Worthy is niet grappig, nee sterker, zijn grappen zijn slecht en kinderlijk. Als een cabaretier teksten als '...uitgegeven door De Vlezige Dij,' (p. 16) of 'Vooral als we met z'n tweeën op stap gaan, is het hek van de spreekwoordelijke sletjesdam,' (p. 98) zou bezigen, zou de halve zaal voor de pauze al opstappen. Worthy is grof zonder dat het schuurt en of een spiegel is. Een plat verhaal over de wereld die nietsontziend draait om Worthy zelf.

Na het lezen van James Worthy weet ik een paar dingen:
- Ik ben niet de doelgroep voor dit boek. Het zal ongetwijfeld aftrek vinden bij jongvolwassenen, die hopelijk toch eerder literatuur van Wolkers, Grunberg, Giphart of Zwagerman uit de boekenkast pakken.
- Er wordt te veel troep uitgebracht op de Nederlandse boekenmarkt en die zeepbel lijkt as we speak te knappen.
- Mijn waardering voor de soms ongepolijste maar doorwrochte en tintelende debuten van bijvoorbeeld Victoria, Pollux en Rovers is na het lezen van Worthy en Waumans huizenhoog gestegen. Een roman schrijven is een vak. Dat vraagt intelligentie, inspanning en de discipline om net zo lang te prutsen aan de tekst totdat de puzzel klopt.

James Worthy noemt zichzelf steevast dat schrijvertje. Ik hoop dat hij over zijn eigen schaduw kan heenstappen om een schrijver te worden.

vrijdag 15 juli 2011

Rood. Een bekoring. Midas Dekkers

'Poezen en rode vrouwen drukken op dezelfde knopjes van je ziel. Beiden zijn het roofdieren met intrekbare nagels, knuffels die kunnen blazen, troosteressen zonder genade, verleidsters met ingebouwde straf, koninginnen van de nacht, verpakt in het betoverendste vel dat op het moment van fabricage verkrijgbaar was. Hun kracht schuilt in hun dubbelzinnigheid. Die dubbelzinnigheid brengt je aan het twijfelen. Maar nooit aan hen. Altijd aan jou.' (p. 31)

Wij roodharige vrouwen vormen een stil verbond. We zijn een minderheid, willen nooit bij de massa horen en weten dat we ontembare aantrekkingskracht hebben op bepaalde mannen. Eén van die mannen is Midas Dekkers. Katten en roodharige vrouwen. Daar houdt hij van. Zijn liefde voor (of verlangen naar?) roodharigen gaat zo ver dat hij er een boek over schreef. En wel, omdat mijn nieuwsgierigheid het weer 'ns won, stond ik op de dag van verschijnen bij de boekhandel.

Rood. Een bekoring is een ode aan de roodharige vrouw. Pagina na pagina is een egostrelende ophemeling voor elke roodgeborene als ik. Dekkers haalt uit alle spelonken van de geschiedenis, biologie en literatuur feiten die hij verknoopt en verbindt tot er een volstrekt warrig epos ontstaat dat de uniciteit van de roodharige vrouw verklaart.

Is dat de moeite van het lezen waard? Ach. De eerste twintig bladzijdes zijn grappig, aardig en doen me goed. Daarna wordt het meer van hetzelfde zonder richting of doel. Rood. Een bekoring past prima in de categorie veelverkochte, nooit gelezen cadeauboeken. En ook in mijn boekenkast omdat de omslag zo mooi is.

woensdag 13 juli 2011

De Finklerkwestie. Howard Jacobson

'Op straat was het ongeveer net zo druk als twee weken geleden. De vrouw die hem had overvallen, had vast iets beters te doen dan in het donker staan wachten voor het onwaarschijnlijke geval dat hij zou terugkomen. En waarvoor? Stel dat ze spijt had van wat ze had gedaan en hem zijn kostbaarheden wilde retourneren? Of dat de beroving alleen een voorproefje was van wat ze werkelijk voor hem in petto had. Een mes in zijn hart misschien. Een pistool op zijn slaap. Een zaag op zijn keel.' (p. 109)

Een boek kan nog zo geweldig, geprezen en gelauwerd zijn, soms past het gewoon niet bij me. Calvinist als ik ben, worstel ik door totdat ik besef dat het punt van absolute afkeer en tegenzin is bereikt. In het geval van De Finklerkwestie van Howard Jacobson was dat op pagina 129, op eenderde van het boek. Klaar.

De Finklerkwestie won in 2010 de Man Booker Prize en dat maakte me nieuwsgierig. Ik hou graag – enigszins - bij wat wereldwijde literaire trendsetters zijn om enkele jaren later te bekijken in hoeverre dat zijn weerslag heeft op de Nederlandse literatuur. Winnaars van de Booker Prize staan garant voor veel lezers en grote aandacht. Bovendien trok de achterflap mijn interesse: een roman over vriendschap tussen drie mannen die als ‘scherp, weemoedig maar ook ongelooflijk geestig’ wordt omschreven door de critici.

De roman gaat inderdaad over drie vrienden in Londen. Twee zijn van joodse komaf en de derde, Treslove, is geobsedeerd door dat gegeven. Daarin gaat hij zo ver dat hij zich laat leiden door waanideeën en afraakt van de realiteit. Wat me tegenstaat is de traagheid, de gelatenheid en de manier waarop Treslove zichzelf zonder verzet in het moeras van depressiviteit laat zakken. ‘Kom op vent, maak er wat van. Je kunt alles hebben wat je wil hebben,’ hoor ik mezelf tegen Treslove zeggen. En als ik merk dat hij na 129 bladzijdes nog niet luistert, hou ik op met helpen. ’t Is trekken aan een dood paard.

Hup. Op naar de boekenkast voor een nieuwe papieren vriend die mijn inlevingsvermogen wél kan waarderen.

Naschrift:

Tijdens Perron 500 constateerden we dat de subtiele Engelse humor in de Nederlandse vertaling goeddeels verloren is gegaan. Voor degene die de originele versie lazen, maakte de humor het boek dragelijk en sterk, terwijl ik het in de vertaling humorloos en gortdroog vond.

De essentie van het boek - de joodse kwestie - is me geheel ontgaan, of anders gezegd, zo ver ben ik niet gekomen. Ook de aanwijzing op de kaftfoto (een Palestijnse sjaal naast de jas en joodse hoed) is in de Nederlandse uitgave vervallen. Volgens mijn Perrongenoten is De Finklerkwestie in de originele Engelse uitgave zeer de moeite waard om tot het einde uit te lezen.

zondag 10 juli 2011

Het kind en ik. Hans van Mierlo

'Ik moest een missiekruis gaan kopen bij Van Wees op het Kasteelplein. Voor in de kelder om ons bij te staan als het zover was, een zilverachtig bronzen kruis. Een klein uur heen en een klein uur terug. Het was zaterdag, 3 november. Rond het middaguur was ik op het Oranjeplein, waar het oude Ginniken begint. Bij de houthandel Van Dijk hoorde ik een enorme klap. Ik dacht dat er een grote stapel rechtopstaande planken was omgevallen. Maar er was niets te zien. De eerste inslag van een granaat. Een man fietste voorbij en zag me staan. 'Naar huis, jochie,' riep hij, 'ze zijn bij Bavel.' Ik zette het op een lopen. Ademloos kwam ik thuis en riep: 'Ze zijn al bij Bavel!' 'Naar de kelder,' zei mijn vader. (p. 81-82)

Het is maar een dun boekje en het voorwoord van Conny Palmen is bijna langer dan de verschenen memoires van Hans van Mierlo zelf. In dit geval is dat niet erg. Van Mierlo overleed en Palmen besloot de geschreven pagina's uit te geven in Het kind en ik.

Zestig pagina's van wat het begin had moeten zijn van een uitgebreid beschreven leven waarin politiek de leidraad was. In Het kind en ik vertelt Van Mierlo over zijn kindertijd tijdens de oorlog in het katholieke Breda en hoe hij met het gezin steeds de dans wist te ontspringen.
'Geen schrammetje, geen familielid te betreuren, geen vrienden geëxecuteerd. Geen verdriet dus, wel angst, felle angst (...).' (p. 21)
De oorlogstijd tekende Van Mierlo. Daarmee heeft hij de meest vormende - en voor het publiek meest onzichtbare - tijd in zijn leven zelf beschreven. Ik wacht op degene die het stokje overneemt voor de rest van zijn biografie.