zondag 21 maart 2021

Lentetuin. Tomoka Shibasaki

'Ook het leven dat iedereen benijdde, was niet noodzakelijk geschikt voor jezelf. En toch, als iemand me aanbood in dit huis te wonen, zou ik daar geen twee keer over nadenken, dacht Taro.' (p. 97)

Taro woont sinds zijn scheiding in een Tokiose flat. De flat bestaat uit zes appartementen, waarvan er drie leegstaan omdat het gebouw gesloopt zal worden. Bouwgrond is schaars in Tokio en iedere flateigenaar die meer appartementen op zijn stukje grond kan laten bouwen en er zodoende meer mee kan verdienen, zet zijn huurders uit, sloopt en bouwt. Mensen verhuizen gelaten, geven spullen door die niet meer meekunnen naar hun volgende woning en raken elkaar kwijt.  

Achter de flat van Taro staat een blauw huis. Nishi, een van de andere twee bewoners in Taro's flat, is geobsedeerd door het blauwe huis. Ze heeft er een fotoboek van dat Lentetuin heet en wil dolgraag het blauwe huis van binnen zien. Taro neemt haar fascinatie over. Wie kan het zich veroorloven een heel huis te bewonen? Hoe komt het dat dit huis nog niet gesloopt is? Op een van de foto's in het fotoboek graaft een man een gat in de tuin. Wat ligt daar begraven?

Nishi weet aan te pappen met de vrouw des huizes en komt er wekelijks over de vloer. Als Taro een keer wolhandkrabben krijgt als dank voor een doorgegeven koekoeksklok, mag hij mee naar het blauwe huis waar de krabben tot feestmaal worden bereid. Juist als Taro aansluiting vindt bij zijn buren, blijken zowel Nishi als de bewoners van het blauwe huis ook weer te verhuizen.

Voor Lentetuin ontving de Japanse schrijfster Tomoka Shibasaki in 2014 de belangrijkste literatuurprijs van Japan. Het is een roman waarin architectuur een grote rol speelt. De woningen en hoe mensen wonen, worden gedetailleerd beschreven. Tokio wordt afgeschilderd als permanente bouwput waar het comfort van de bewoners niet voorop lijkt te staan. De mens is eerder een voortdurend te verplaatsen product, dat zich lijdzaam voegt naar de omstandigheden van een opgezegde huur of baan. Dat maakt de mensen eenzaam en op zichzelf. Het blauwe huis brengt in dat opzicht lente, doordat het nieuwsgierigheid en creativiteit oproept, en de onbevangen kinderen enige vrolijkheid brengen. Toch wordt het boek nergens warm. De mensen spreken zich niet uit, zijn immer voorzichtig en afstandelijk. Met deze sfeer als gegeven, slaagt Shibasaki er toch bijzonder goed in lezer in de huid van flatbewoners te laten kruipen en hen deelgenoot te maken van hun ongeremde voyeurisme. 

zondag 14 maart 2021

Gemeente zegt ik Nederlands leren. Said El Haji

 
'Wij zijn blij
Wij zijn slim
Wij zijn lief
Wij zijn ver van huis
Wij zijn Rotterdammers' (p. 96)

In Gemeente zegt ik Nederlands leren beschrijft neerlandicus Said El Haji hoe het is om docent Nederlands als tweede taal te zijn voor nieuwkomers en oudkomers: voor iedereen die van de gemeente op taalles moet om Nederlands te leren. Uiteindelijk is het doel van de gemeente om hen meer kans te bieden op reguliere scholing, een baan en onafhankelijkheid van de overheid. Dat blijkt in de praktijk niet gemakkelijk. 

El Haji beschrijft een grote variëteit aan taalleerders die vaak in hun land van herkomst weinig onderwijs hebben genoten en bij wie het besef dat het leren van een nieuwe taal moeite en herhaling kost, niet aanwezig is. Dat is geen verwijt, eerder een constatering. En waar begin je dan? El Haji benadrukt dat hij een onbekwaam docent is, omdat hij zijn Certificaat Bekwaam NT2-docent nog niet behaald heeft. Vast spottend bedoeld, omdat een docent wel bevoegd kan zijn, maar daarmee niet aangetoond bekwaam is om les te geven. Daarvoor heb je een arsenaal aan didactische en sociale vaardigheden, en creativiteit nodig die El Haji wel degelijk blijkt te bezitten en die hij ten volle nodig heeft om de zeer gemêleerde gezelschappen die hij in zijn klassen heeft, aan het Nederlands te zetten. De cursisten komen structureel te laat, willen bidden of bellen tijdens de les of eerder weg, hebben psychische problemen of zijn snel in hun eer aangetast. Ze hebben afhankelijk van hun afkomst moeite met de uitspraak of juist met grammatica, en vinden lidwoorden en de woordvolgorde van de bijzin allemaal lastig. El Haji behandelt zijn cursisten met liefde, aandacht en respect, en maakt duidelijk dat hij dat laatste ook van zijn cursisten verwacht. Tegelijk is hij zo trots als een pauw als zijn cursisten een paar stappen vooruit zetten en hun examen halen. 

De beschreven ervaringen van El Haji zijn voor mij om twee redenen interessant: vanzelfsprekend omdat ik neerlandicus ben en het boeiend vind te lezen hoe zowel een docent als taalleerders het overbrengen en aanleren van onze taal ervaren. Belangrijker vind ik het om als ambtenaar (van toevallig dezelfde stad als de meeste cursisten in dit boek) te lezen hoe het beleid van een gemeente uitpakt in de praktijk. Helpt het als we iedereen Nederlands laten leren (ik ben er heilig van overtuigd van wel) en welke verwachtingen hebben we van mensen die hier hun bestaan komen opbouwen? El Haji wijst er terecht op dat het geen zin heeft om 'iemand die in het land van herkomst nauwelijks verder is gekomen dan groep 5 en in Nederland alleen maar ongeschoold werk heeft gedaan [...] te confronteren met deftige emails' (p. 30). Zo bezien kunnen niet alleen de cursisten wat van El Haji leren, maar het ambtenarencorps ook.